Adnan Tekin in gesprek met Henk Hagoort

02 maart 2023 12:00

Samen met het ministerie van OCW, Connect Groen, Stichting Platforms VMBO (SPV) en Platform TL zetten de MBO Raad en de VO-raad zich in voor sterk(er) beroepsonderwijs. Vanuit een groeiend aantal vmbo- en mbo-scholen klinken enthousiaste geluiden om die gezamenlijke slag te maken, merken ook verenigingsvoorzitters Adnan Tekin en Henk Hagoort. Al zijn er nog verschillende werelden te winnen. Een gesprek over vo-breed praktijkgericht onderwijs, ‘eerlijker’ inspecteren, de opstap naar het hbo en gaten knippen in institutionele hekken.

Sinds de start van het programma ‘Sterk Beroepsonderwijs’ (2018) waait er door steeds meer vmbo- en mbo-scholen een samenwerkingsgezinde wind, extra aangewakkerd door de dadendrang van beide onderwijsministers, Dennis Wiersma en Robbert Dijkgraaf. Henk Hagoort: “In veel regio’s leeft het besef dat vmbo en mbo moeten samenwerken, in alle geledingen. Vaak zijn teams gewoon begonnen. Ze beseffen dat het écht nodig is en wachten niet tot alles op stelselniveau wordt geregeld.” Adnan Tekin: “Het vmbo werkt met profielen, het mbo met een kwalificatiestructuur. Ook vallen we onder verschillende cao’s. Dat zijn inhoudelijke, overbrugbare drempels. Wat een succesvolle samenwerking vaak in de weg staat, is dat beide partijen elkaars wereld niet kennen. Er zijn prachtige voorbeelden van vmbo- en mbo-scholen onder één dak, met één bestuurlijke aansturing. Maar dan nog: investeren in cultuur is écht cruciaal. Het gaat dus om méér dan alleen het technische verhaal van de doorlopende leerroute vmbo-mbo.”

In de praktijk leren

Ook Henk Hagoort is van de investeringen. Zo hamert de voormalig NPO- en EO-baas sinds zijn aantreden in februari 2022 als voorzitter van de VO-raad structureel op de introductie van praktijkgericht onderwijs voor álle vo-leerlingen. “Ik kan minstens vier redenen noemen waarom niet alleen vmbo’ers in de praktijk moeten kunnen leren. Eén: het motiveert leerlingen enorm dat ze meteen kunnen toepassen wat ze leren door theorie en praktijk te verbinden. Twee: havisten en vwo’ers zijn vaak niet alleen theoretisch aangelegd, maar ook handig. Op die combinatie moeten we meer inspelen, iets wat we nu niet doen. Drie: leerlingen die naar het hbo of de universiteit gaan om bijvoorbeeld een ingenieursopleiding of tandheelkunde te doen, hebben baat bij praktische vakken omdat ze later ook met hun handen moeten werken. En vier: het draagt bij aan waardering voor praktisch talent en het imago van het vmbo. Nu lijkt het alsof je wordt veroordeeld tot de praktijk omdat je niet goed genoeg bent. Dat is onzin natuurlijk. Minister Wiersma heeft de Tweede Kamer laten weten ook voorstander te zijn van deze richting, dus ik verwacht zeker dat er iets gaat gebeuren.”

Meer flexibele routes

Adnan Tekin ziet, maar dan met een mbo-bril op, óók perspectief in de vo-brede praktijkkennismaking. “Het helpt bij een betere oriëntatie op vervolgonderwijs, zoals het mbo of het hbo. Een ander effect kan zijn dat het onderscheid tussen de theoretische en praktijkgerichte route langzaam verwatert. Wat weer goed is voor het beeld dat mensen van beroepsonderwijs hebben. In onderlinge gesprekken over de toekomst van het onderwijs komt ook steeds terug dat de schotten moeten verdwijnen om meer flexibele routes aan te kunnen bieden. Die samenwerking versterk je als je voor de praktijkdelen in het voortgezet onderwijs gebruik kunt maken van de expertise en de faciliteiten van het beroepsonderwijs. Dan groeien beide werelden meer naar elkaar toe, worden overgangen gemakkelijker en vervaagt op termijn het onderscheid tussen havo en mbo 4.”

Doorlopende studiecarrière

Dat laatste is, zegt Henk Hagoort, extra wenselijk om nog een andere reden. “Met een overgangsdiploma havo3/4 mag je naar het mbo. Een mooie stap, al denkt de Onderwijsinspectie daar anders over. Die vindt dat havo 3-leerlingen die naar het mbo gaan, niet uit- maar afstromen. Dat levert scholen een minnetje op en ontmoedigt bovendien het nemen van deze route. Terwijl je als vo-school juist aansluit op het talent van je havisten en dus een dikke plus moet krijgen. Zolang we uitgaan van het ‘hoger is beter en lager is minder’-principe, krijgen we ook ouders niet of minder goed mee in ons verhaal dat er niets mis is met een beroepsopleiding.” Adnan Tekin: “Dat doet me denken aan mijn bezoek aan de Open Dag van ROC Nijmegen waar veel vmbo-leerlingen van 13, 14 jaar waren die absoluut niet wisten wat ze hierna wilden gaan doen. Voor mij was dat nog maar eens de bevestiging dat we kinderen op hun 12e niet zomaar een route moeten induwen. Mijn droom is dat er een brede brugklas komt voor alle vo-leerlingen die pas op hun 15e, 16e kiezen uit een academische of een beroepsroute, via mbo of hbo. Waarbij we als mbo en voortgezet onderwijs de beroepspraktijk al in het primair onderwijs over het voetlicht brengen, zodat je kunt spreken van een echt volwaardige, doorlopende studiecarrière.”

Dezelfde taal spreken

Henk Hagoort droomt naar eigen zeggen met Adnan Tekin mee, maar denkt dat het nog een hele kluif wordt om die volwaardigheid door te trekken naar de arbeidsmarkt. “Iedereen kent het voorbeeld van de loodgieter die goud geld verdient, maar mbo-verpleegkundigen krijgen nog steeds veel minder dan hun hbo-teamcollega’s. Terwijl het hier toch om vrij massale functies gaat. Dit is een samenlevingsvraagstuk dat wij niet kunnen oplossen. Daarom blijf ik erop hameren dat het volgen van de doorlopende leerroute vmbo-mbo ook een prima basis is voor een hbo-vervolgstudie. Van alle hbo’ers komt 40% uit het mbo. Vaak verschijnen mbo’ers meer toegerust aan de poort dan havisten, omdat ze praktijkervaring hebben opgedaan, iets ouder zijn en beter weten wat ze willen. Behalve het primair onderwijs moeten we daarom ook het hbo betrekken in ons streven naar meer volwaardig beroepsonderwijs. Robbert Dijkgaaf heeft intussen zijn waaier-idee gelanceerd, maar vooral havo-clubs vragen zich af of ze nu wel of niet bij de beroepsgerichte kolom horen. Alsof je jezelf diskwalificeert als het antwoord ‘ja’ is. Intensief overleg is nodig, op alle niveaus. De institutionele hekken zijn redelijk hoog, maar overal in het land ploppen gezamenlijke initiatieven op waarin en waarmee we elkaar gemakkelijker kunnen vinden.” Adnan Tekin besluit: “Belangrijk is dat we waar nodig over belangen heen stappen, elkaar scherp houden en dezelfde taal blijven spreken. De kunst zal zijn om verschillen te voorkomen in plaats van geschillen te beslechten.”