Oproep aan Kamer: bewaak identiteit mbo

02 oktober 2022 12:00

Met de vandaag door de minister van OCW gepresenteerde visie op het mbo (werkagenda mbo) kunnen de scholen verder met de versterking van het mbo. Adnan Tekin, voorzitter MBO Raad: “De minister bestendigt met de agenda het goede werk van de scholen met hun partners in de regio.”

Werkagenda is doorstart

Ronduit verfrissend vindt de voorzitter van de MBO Raad de wijze waarop de minister van OCW in zijn brief aan de Tweede Kamer over de werkagenda het mbo op het schild hijst. “De wijze waarop hij studenten centraal stelt en het mbo waardeert, is naast terecht ook hartverwarmend. En een compliment aan de scholen die zich met partners als de JOBmbo en het bedrijfsleven, al zo lang zich hard maken voor de waardering van mbo’ers.” De werkagenda mbo zelf is een goede opvolger van de vorige, het bestuursakkoord ‘Trots, vertrouwen en lef’, dat eind 2022 afloopt. “Met de nieuwe starten we op tal van thema’s in feite door. Het mbo zal niet ineens heel anders worden, dat zou ook niet goed zijn voor de toekomstbestendigheid van het mbo. De kwaliteit van het mbo is al over het algemeen uitstekend op orde, op de meeste thema’s gaat het echt om verdere versterking. Bijvoorbeeld met innovatie en onderzoek. En ook met extra inzet voor jongeren op niveau 2: een heel belangrijke doelgroep voor ons die we nu nog beter kunnen begeleiden naar vervolgonderwijs of de arbeidsmarkt.” Een concrete vooruitgang vindt de MBO Raad de wijze waarop de minister in de brief over de werkagenda mbo de rol van het mbo in leven lang ontwikkelen benoemt. “Dat zien we als een opstapje naar de zo gewenste wettelijke publieke taak voor het beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Daar pleiten we met de VH en de Universiteiten Nederland al lang voor.”

Geen gedeelde verantwoordelijkheid aanpak stagediscriminatie

De MBO Raad is dus positief over de lijn die de minister wil inzetten met de werkagenda mbo, maar is op onderdelen ook kritisch. “De minister benoemt in zijn brief naast de waarde van het mbo voor samenleving en arbeidsmarkt ook de unieke positie van het mbo. Die is onder meer zo uniek door het hechte netwerk van scholen met bedrijfsleven en overheden in de regio, de geweldige infrastructuur die het mbo biedt en de veelkleurigheid van het mbo zelf met opleidingen die nauw aansluiten op wat de arbeidsmark vraagt en de vele doelgroepen. Juist de samenwerking met zoveel partners maakt het mbo effectief.” Het is daarom bijzonder dat de minister soms ook op de stoel van de school lijkt te gaan zitten door expliciet verantwoordelijkheden bij de school te leggen die juist een gezamenlijke verantwoordelijkheid zouden moeten zijn. “Een voorbeeld is de aanpak van stagediscriminatie. Die legt de minister met bijvoorbeeld stagematching neer bij de school. Waarom verbinden minister en Kabinet stagediscriminatie niet aan het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie van minister Van Gennip? Dan slaan we toch twee vliegen in één klap! Stagematching is een klein radartje, waarvan je je ook kunt afvragen of dat in het belang van de student is, die als onderdeel van de opleiding onder andere moet leren solliciteren. Vooroordelen neem je niet weg met stagematching, daar is veel meer voor nodig, inclusief partners die óók verantwoordelijk krijgen en dragen.”

Kritisch op basisvaardigheden en invulling carrièreperspectief

De MBO Raad maakt zich sterk voor carrièreperspectief voor alle medewerkers. “Het is mooi dat ook in de werkagenda mbo vast te leggen.” Maar over de manier waarop carrièreperspectief invulling moet krijgen, daar verschillen MBO Raad en ministerie nog over van mening. “Wat ons betreft is dat nog geen uitgemaakte zaak en praten we daar met de minister verder vanwege de rechten van scholen, en de al lopende afspraken die zij op basis daarvan hebben gemaakt met hun medewerkers.” Een ander punt waar de MBO Raad graag nog met de minister over doorpraat vóór definitief de handtekening onder de werkagenda mbo wordt gezet, is de unieke positie van het mbo in relatie tot ‘basisvaardigheden’. De minister wil dat uitsluitend bevoegde docenten basisvaardigheden kunnen geven. Tekin: “Het mbo richt zich op de beroepscontext, veel van onze docenten komen vanwege die nauwe samenwerking met het bedrijfsleven ook uit het beroepenveld. Basisvaardigheden geven we dus op een heel andere manier dan het funderend onderwijs. Het is een mooie combinatie van algemene vaardigheden en beroepsvaardigheden. Dat werkt en sluit ook goed aan op de diversiteit aan doelgroepen die we als mbo bedienen: van jongeren tot volwassenen, mensen met een mensen met een NT2-achtergrond en instromers met grote achterstanden. Dat vraagt van docenten dus goed kunnen aansluiten op de beroepscontext, leefwereld, achtergrond én specifieke behoeften van onze studentenpopulatie. Dat kan een docent met een lerarenopleiding zijn, maar ook met een PDG in combinatie met een geschiktheidsverklaring. Een strak bevoegdheidsregime, zoals de minister voorstelt, beperkt mbo-scholen in het kwalitatief hoogwaardig kunnen uitvoeren van hun veelzijdige, maatschappelijke opdracht. Het tast het unieke van het mbo aan. En het maakt het mbo op het thema lerarentekorten tot een concurrent van het voortgezet onderwijs.”