Kruimelpad
René Cuperus: ‘Organiseer samenleving rondom het mbo’
17 april 2023 12:00De van oudsher klassieke links- rechtstegenstelling in Nederland maakt in sneltreintempo plaats voor een nieuwe scheidslijn tussen ‘de Randstad’ en ‘de regio’, mede veroorzaakt door een toenemende opleidingskloof. Volgens René Cuperus, medeauteur van de ‘Atlas van Afgehaakt Nederland’, ligt er een mooie taak voor het mbo om als emancipatiemotor vanuit een regionale spilfunctie aan- en afhakers dichter tot elkaar te brengen. Al vergt dat wel het nodige, extra positioneringswerk in een poging bestaande vooroordelen weg te nemen.
Als duider van het thema ‘stabiliteit, fragmentatie en kwetsbaarheid van het politieke midden’ leverde hij al bijdragen aan radiotalkshows, op congrespodia en in kwaliteitsbladen, maar sinds de Provinciale verkiezingswinst van de BBB lijkt cultuurhistoricus, columnist en specialist internationale politiek René Cuperus alom in het land aanwezig. Waarbij hij veelvuldig put uit de ‘Atlas van Afgehaakt Nederland’ (2021), het rapport dat hij samen met Josse de Voogd schreef over de ‘kortsluiting’ tussen ‘Bestuurlijk Nederland’ en ‘de regio’. “De spectaculaire opkomst van de BBB is hét bewijs dat steeds meer mensen zich niet vertegenwoordigd en gerespecteerd voelen door de gevestigde politiek in Den Haag. Nederland is de afgelopen decennia onbedoeld een land van en voor grootstedelijk hoogopgeleiden geworden, een diplomademocratie waarin de waarden en voorkeuren van academische professionals toonaangevend zijn. Zij haken aan, vinden vaak ook dat het goed gaat met het land, terwijl een steeds grotere groep buiten de Randstad juist afhaakt. Of beter: tot afgehaakt wordt gemaakt, wat voor een groot deel is terug te voeren op de opleidingskloof.”
Hoe manifesteert die opleidingskloof zich in de dagelijkse praktijk?
“Nederland is in sneltreinvaart getransformeerd naar een postindustriële kenniseconomie. Wie niet kan leren, zit in het verdomhoekje, heeft haast automatisch een probleem. Hier mag je naar de havo, en moet je naar het (v)mbo. Kinderen krijgen te horen dat het ‘oké’ is om met hun handen te werken en toffe dingen te bouwen, omdat ‘niet iedereen arts of advocaat kan worden’. Goedbedoeld, maar tegelijk heel disrespectvol richting praktische beroepen. Een vooroordeel waartegen nauwelijks valt op te boksen, wat maakt dat het verschil tussen kansarm en kansrijk alleen maar verder toeneemt. In een ingenieurseconomie zoals in Duitsland zou zo’n toffe-dingen-bouwen-opmerking ondenkbaar zijn. Daar draait veel, zo niet alles om de maakindustrie en wordt vakmanschap juist enorm gewaardeerd.”
Die waardering voor vakmanschap is hier vaak ver te zoeken …
“Plat gezegd: alle maatschappelijke shit belandt op het bordje van de street level bureaucrats, zoals de politie en de ambulancemedewerkers. Het zijn de probleemwijken waar de gevolgen van segregatie voelbaar zijn, niet de villawijken. Net als dat het mbo als smeltkroes van culturen moet dealen met integratie, en niet het gymnasium. In onze samenleving vervullen de mensen met op papier het minste sociaal cultureel en economisch kapitaal, de grootste, zwaarste opdrachten. Zoom je wat verder in, dan zijn het de mbo’ers met hun praktische opleidingen en beroepen die maatschappelijke taken moeten volbrengen, te maken krijgen met de wrijving en conflictstof waar hoogopgeleiden massaal omheen lopen of de vingers liever niet aan branden. Wat dom is, zeker als je bedenkt dat mbo’ers steeds harder nodig zijn. Zij verdienen veel respect en waardering. Net als trouwens het mbo zelf, de plek waar het schuurt en samenkomt.”
Welke rol speelt c.q. zou het mbo kunnen spelen bij het creëren van meer respect en waardering voor die praktische beroepen?
“In mijn beleving valt of staat alles met een betere positionering. Voor niet-ingewijden is het mbo met zijn leerwerktrajecten, routes, sectoren en niveaus een complex labyrint, een amorfe, anonieme massa, een wereld waar ze nooit komen. Met die ‘blinde vlek’ in het achterhoofd moet het mbo communicatie bedrijven. Dit kan op drie manieren. Allereerst via het klagend slachtofferschap. Zo van: wij zijn zielig, we missen waardering en respect. Die Calimero-benadering kan werken, maar zich ook tegen je keren. Ten tweede is er ‘nabootsing’, waarbij je als mbo zoveel mogelijk hetzelfde doet als het hbo en wo; van ontgroening tot borrels, van internationalisering tot het doen van onderzoek. Een rare, ingewikkelde strategie, als je het mij vraagt. De derde strategie is er een waarbij het mbo zich op eigen titel profileert als ‘excellentie van de praktijk’, de universiteit van het vakmanschap. Dat geluid over het geloof in eigen kunnen mis ik tot op heden. Maar daarmee ben je er nog niet.”
Welke stappen heeft het mbo in jouw beleving nog meer te zetten?
“Het mbo heeft, als je het mij vraagt, te maken met een maximaal stigmatiseringsrisico. Van entree- tot en met mbo-4 opleiding; alles valt onder dezelfde, algemene naam. Gevolg: elk nieuwsbericht over een aangetroffen wapen op een ROC wordt een-op-een gelinkt aan het label mbo. Dat maakt je enorm kwetsbaar. Het mbo zou er goed aan doen om dat onderscheid juist wél te maken door beroepen en sectoren meer centraal te stellen. Een term als regionaal opleidingscentrum staat voor mij synoniem aan de liefdeloosheid waarmee het ooit is opgezet. Het klinkt meer als een artificieel bouwwerk, is totaal niet doorleefd vanuit de studenten. Daar hebben mensen niets mee. Wél met de energietransitie-, de bouw- en de digitaliseringsprofessionals van morgen. Door in je beeldvorming aan te haken op wat de Randstad én de regio’s nodig hebben, laat je zien dat het mbo er voor ons allemaal is.”
‘Het mbo is er voor ons allemaal’; dat lijkt makkelijker gezegd dan gedaan …
“Dat klopt helemaal, zo blijkt ook uit een gesprek dat ik laatst voerde met een kennis over een vacature voor een sociaal werker in zijn organisatie. Hij en zijn collega’s wilden liefst een mbo’er, maar het management koos voor een hbo’er, omdat ‘mbo’ers niet kunnen reflecteren op hun eigen werk’. De taal en cultuur van organisaties van bestuurlijk Nederland zijn technocratisch-juridisch geworden. Reflectie geven op je werk is belangrijker dan het werk zelf. Tegenwoordig moet je mee in de vergadercultuur, het procesmanagement, de taal van hoogopgeleide bureaucraten. Als mbo-geschoolde sociaal werker kun je nog zo geweldig zijn in je werk op straat of in de buurt, als je je manager in ‘hoger opgeleiden taal’ niet weet te vertellen wat er speelt, heb je een probleem. De vraag is hoe we ons tot dit fenomeen verhouden en deze bureaucratische cultuur doorbreken.”
Hoe kijk jij vanuit dit perspectief naar het mbo?
“Door schaalvergroting raken bestuurders van mbo-instellingen, met alle bijbehorende technocratische mechanismen, vaak verwijderd van de werkvloer en de studenten waardoor ze afdrijven van de wereld van de mbo’er. Deels heb je als mbo die theoretische kantoorwereld nodig om te lobbyen en erkenning te vinden en te krijgen op verantwoordelijke ministeries, anderzijds moet je het lef hebben om ‘de geur en het geluid van het mbo’ heel weloverwogen naar die andere wereld te brengen. De reactie van mensen die voor het eerst een mbo-school van binnen zien, is er vaak een van ‘wow, zo wil ik ook onderwijs’. Alleen weet je dat niet als je er niet komt. Als ik een advies mag geven aan de beleidsmakers van Bestuurlijk Nederland, zou ik zeggen: organiseer zoveel mogelijk samenleving rondom het mbo. Hoe meer je bouwt om je scholen, hoe meer verbindingen je kunt leggen. Zeker in gebieden waar dit niet als vanzelf aanwezig is. Mbo-scholen spelen een belangrijke rol in het creëren van dat samenwerkingsgevoel. Als spil van de regio en ‘emancipatiemotor’ vormen ze een cruciale verbindingsschakel tussen afgehaakt en aangehaakt Nederland.”