Voortijdige schoolverlaters

Laatst gewijzigd: 10-06-2021

In Nederland verlaten relatief weinig jongeren het onderwijs zonder diploma. In 2002 telde het onderwijs nog zo'n 70.000 voortijdige schoolverlaters (vsv'ers) en dit liep sindsdien terug tot ruim 22.000 in 2016. De jaren daarna zagen we het aantal vsv’ers weer stijgen naar ruim 26.000 in 2019. 2020 liet weer een daling zien naar een kleine 23.000 vsv’ers (voorlopige cijfers van schooljaar 2019-2020). De daling is deels te verklaren door de effectieve inzet van alle professionals van scholen, Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (rmc), gemeenten en zorgpartijen. Een andere verklaring is de door de coronacrisis verslechterde arbeidsmarkt, waardoor werk voor jongeren een minder aantrekkelijk alternatief voor onderwijs is. De regering wil het aantal vs’ers verder terugdringen tot onder de 20.000 per jaar. Jongeren met diploma maken immers meer kans om goed te functioneren in de maatschappij, zowel op de arbeidsmarkt als in de samenleving.

Onder voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) vallen jongeren van 12 tot 23 jaar die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of een diploma op mbo-2 niveau of hoger.

Afbeelding van weglopende jongen
Afbeelding van Giuseppe Milo, Flickr.com, CC-licentie

Aanpak schooluitval

De oorzaken voor schooluitval zijn divers en de overheid probeert dan ook op verschillende manieren het aantal voortijdige schoolverlaters terug te dringen. Kinderen van vijf tot zestien jaar zijn allereerst gehouden aan de leerplicht. Voor jongeren van zestien tot achttien jaar geldt sinds 2007 de kwalificatieplicht: zij moeten voltijdonderwijs volgen tot zij een startkwalificatie hebben.

Daarnaast stelt de regering per jaar 80 miljoen euro beschikbaar aan scholen en gemeenten om via meerjarige regionale programma’s het aantal vsv’ers terug te dringen. Door maatwerk te leveren krijgen jongeren de hulp die zij nodig hebben. Sinds 2019 ontvangen mbo-scholen extra middelen voor de kwaliteitsafspraken mbo. In hun kwaliteitsplan nemen de mbo-scholen onder andere ambities op over jongeren in een kwetsbare positie. Maatregelen om voortijdig schoolverlaten te voorkomen zijn daar een onderdeel van.

Het beleid richt zich zowel op het school- als bovenschoolniveau. In het eerste geval gaat het over de vraag wat docenten, decanen en studentenbegeleiders kunnen doen om te voorkomen dat jongeren niet langer naar school gaan. Dit krijgt vorm in diverse projecten. Zo brengt in Eindhoven het PSV jongerenteam maandelijks een bezoek aan een middelbare school om met jongeren te praten over persoonlijke problemen en het belang van een diploma.

Op bovenschoolsniveau vindt samenwerking plaats tussen scholen, gemeenten en het bedrijfsleven. In Amsterdam en Rotterdam heeft de gemeente de scholen geholpen met de opzet van Plusvoorzieningen. Hiermee kunnen jongeren met problemen met de juiste zorg en begeleiding op weg worden geholpen naar het reguliere onderwijs of de arbeidsmarkt.

MBO Raad: stimuleren van regionale samenwerking

Afbeelding van diploma
Afbeelding van gadgetdude, Flickr.com, CC-licentie

De VO-Raad en MBO Raad stimuleren samenwerking tussen middelbare- en mbo-scholen om het aantal vsv’ers terug te dringen. Leerlingen die dreigen uit te vallen, kunnen bijvoorbeeld hun diploma halen in het volwassenenonderwijs (Vavo). 

Vmbo- en mbo-scholen krijgen sinds 2014 meer ruimte om samen te werken en doorlopende leerroutes in te richten. Zij brengen een gezamenlijk onderwijsprogramma tot stand vanaf het derde leerjaar vmbo tot en met een diploma in het mbo. Het experiment 'Vakmanschap- en beroepsroutes' is er om te onderzoeken of op deze wijze het beroepsonderwijs kan worden verbeterd. Nieuwe wetgeving die doorlopende routes vmbo-mbo structureel mogelijk maakt is in voorbereiding.

Doride de Bruijn

Beleidsadviseur Strategie & Onderwijs